Op 11 oktober 2018 verschijnt in het Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht mijn commentaar bij het arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 juli 2018. Dit arrest is van belang voor de invulling van de begrippen opzet en grove schuld in het boeterecht van de fiscus. Wat was het geval?
Aan een autobedrijf werden naheffingsaanslagen omzetbelasting (btw) opgelegd plus vergrijpboetes over 2006, 2009 en 2010. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst in zijn bewijslast was geslaagd dat het autobedrijf opzettelijk de belasting op aangifte niet (volledig) had betaald en liet de boetes grotendeels in stand. Het autobedrijf ging in hoger beroep. Het gerechtshof vernietigde vervolgens de boetes omdat het hof niet overtuigd was dat het bedrijf opzettelijk dan wel met grove schuld had gehandeld.
Hoe stelt de rechter nu vast of een bedrijf heeft gehandeld met opzet of grove schuld? Volgens de Hoge Raad kan worden gekeken naar gedragingen van natuurlijke personen binnen de onderneming. Ook kan het opzet van de onderneming worden afgeleid uit diens beleid of de feitelijke gang van zaken binnen de onderneming. Verder geldt dat geen sprake is van opzet c.q. grove schuld wanneer belastingplichtigen zijn afgegaan op een deskundige adviseur.
In deze zaak onderbouwde de Belastingdienst het opzet met de hoogte van de niet afgedragen belasting, de frequentie van de onjuiste belastingaangiften en het feit dat in eerdere jaren het autobedrijf reeds was beboet voor het niet indienen van suppletie aangiften. Ik meen dat het hof terecht heeft beslist dat deze omstandigheden, lees: cijfers en recidive, te weinig zeggen over de bewustheid of intentie van een onderneming om te kunnen spreken van bewijs.
In het commentaar ga ik tevens in op de overwegingen van het gerechtshof over de zogenaamde garantenstellung en de deskundige adviseur.
Meer weten over dit arrest en de gevolgen ervan? Bekijk hier het arrest of neem contact op met kantoor voor overleg in uw situatie.